De Nederlandse overheid voert sinds 1989 klimaatbeleid. Vanaf 1999 is het beleid geïntensiveerd en was het gericht op het halen van de Kyoto-doelstelling in de periode 2008-2012. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben CE Delft en het Instituut voor Milieuvraagstukken van de VU (IVM) een overzicht gemaakt van de kosten en effecten van beleidsinstrumenten van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid, op basis van beschikbare evaluatiestudies.
Periode tot 2005
De laatste omvattende evaluatiestudies naar kosten en effecten van het Nederlandse klimaatbeleid stammen uit 2005. Over de periode die toen is bestudeerd, 1999 – 2003, bestaat dan ook een duidelijk beeld:
- Het klimaat- en energiebeleid heeft tussen 1999 en 2003 geresulteerd in een reductie van 11,4 Mt CO2-equivalent. Hiervan is 1,5 Mt het gevolg van reductie van overige broeikasgassen, 8,1 Mt door energiebesparing en 1,7 Mt als gevolg van de inzet van duurzame energie.
- Tussen 1999 en 2003 hebben de maatregelen als gevolg van het beleid een gemiddelde kosteneffectiviteit van € 44 tot € 100 per ton vermeden CO2 gekend, vanuit nationaal perspectief.
- Tussen sectoren bestonden aanzienlijke verschillen in de kosteneffectiviteit. Maatregelen in de sectoren landbouw, verkeer en vervoer, overige broeikasgassen en industrie waren tussen 1999 en 2003 relatief goedkoop; maatregelen in de gebouwde omgeving en de inzet van duurzame elektriciteit waren relatief duur.
Periode na 2005
Het beeld van de periode na 2005 is minder duidelijk en minder kwantitatief. Dit heeft een aantal oorzaken:
- Er zijn sectorstudies voor de sectoren verkeer en vervoer (over de periode tot 2007) en industrie (over de periode tot 2008, maar alleen over energiebesparing en niet over duurzame energie). Voor andere sectoren zijn soms wel ex-post evaluaties van individuele instrumenten gepubliceerd, maar die geven doorgaans een overschatting van de effectiviteit omdat er meestal geen rekening wordt gehouden met het feit dat instrumenten op elkaar inwerken.
- Een toenemend aantal evaluaties gebruikt niet de gestandaardiseerde evaluatiemethoden die een goede vergelijking van resultaten in 2005 mogelijk maakten. Daardoor is het noodzakelijk om terug te grijpen op statistische bronnen, maar die zijn deels slechts beschikbaar tot 2007.
- Er ontbreekt een aantal ex-post evaluaties van belangrijke instrumenten. Zo is de stimulering van duurzame energie, een van de duurste klimaatmaatregelen, slechts ex-post geëvalueerd voor de periode tot 2006.
Effecten van beleid na 2005
Op basis van de beschikbare evaluaties en gegevens van het CBS, kan met de nodige voorzichtigheid worden berekend dat het totale beleidseffect voor de reductie van CO2-emissies tussen 2006 en 2011 het meest waarschijnlijk kan worden weergeven als 33 Mt CO2 met een ondergrens van 18,4 Mt CO2 en een bovengrens van 39,9 Mt CO2. Daar bovenop moeten nog de besparingen van overige broeikasgassen worden geteld, die vermoedelijk zo'n 20 Mt CO2-equivalent bedragen. Gemiddeld is het beleidseffect over deze periode 9 Mt/jr.
Kosten van beleid na 2005
Het is minder goed mogelijk om conclusies te trekken over de kosten van het beleid. Een aantal factoren heeft bijgedragen aan kostenafname van klimaatmaatregelen:
- Er is een grote, eenmalige reductie van emissies van lachgas geweest tegen relatief lage kosten.
- Duurzame elektriciteit, de grootste kostenpost, is vermoedelijk goedkoper geworden. Hierdoor, en door een effectievere vormgeving van beleid, zijn vermoedelijk ook de beleidskosten van de stimulering van duurzame elektriciteit afgenomen.
Andere factoren hebben bijgedragen aan een kostentoename:
- Ten opzichte van voor 2005 zijn er al veel goedkope maatregelen genomen om de energie-efficiency te verbeteren.
- Sinds 2007 is beleid ingezet op verhoging van het marktaandeel van biobrandstoffen, die relatief kostbaar zijn.
- Energiebesparing is slechts beperkt ingezet.
Naar alle waarschijnlijkheid had het klimaatbeleid over de gehele linie kosteneffectiever kunnen zijn als er meer energie bespaard was. Als er minder energie wordt gebruikt, hoeft er ook minder duurzame energie te worden opgewekt, wat relatief duur is.
Aanbevelingen
Om een beter zicht te krijgen op de kosten en effecten van het klimaat- en energiebeleid verdient het aanbeveling om een omvattend evaluatieprogramma op te stellen. Vergelijkbaar met het programma dat in 2003 – 2005 is uitgevoerd zou dit kunnen bestaan uit:
- Het vaststellen van een eenduidige methodologie voor het bepalen van kosten en effecten;
- Het uitvoeren van ex-post evaluaties van de belangrijkste instrumenten, beleid in de sectoren, en een overkoepelende studie.
Om tot een kosteneffectiever beleid te komen, verdient het aanbeveling om energiebesparing sterker te stimuleren. In de gebouwde omgeving en de industrie is nog een groot potentieel beschikbaar. Dit kan benut worden als er een minder vrijblijvende aanpak wordt gehanteerd: meer gericht op regulering en beprijzing en minder op subsidies en convenanten. Voor andere sectoren, zoals verkeer en vervoer, is efficiëntieverbetering niet voldoende om de broeikasgasemissies te reduceren. Daar kan overwogen worden om instrumenten in te zetten die de vraag naar transport beperken, zoals beprijzing van infrastructuur. Tot slot zou de inzet van instrumenten kunnen worden heroverwogen die een geringe effectiviteit hebben, of waarvan de effectiviteit niet kan worden vastgesteld. Dit geldt voor de meeste convenanten.
Het rapport is op 21 november aangeboden aan de voorzitters van de vaste Kamercommissies voor I&M en EL&I. Nadere informatie is verkrijgbaar bij Jasper Faber (CE Delft, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.) en Frans Oosterhuis (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).