Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Op 8 december organiseerde het Netwerk groene groei een seminar over het thema ‘slimme marktprikkels’. In deze bijdrage een korte samenvatting door Bert Tieben (SEO) van de presentaties en discussie van die middag.


In de inleiding stipte voorzitter Marjan Hofkes de discussie aan rond het brede welvaartsbegrip. Brede welvaart gaat verder dan het BBP en bevat ook de componenten van de welvaart waarvoor geen marktprijzen beschikbaar zijn. Voor milieuthema’s biedt brede welvaart zodoende extra houvast, reden waarom de Tweede Kamer voor dit thema een onderzoekscommissie heeft ingesteld. Met een dashboard kan praktisch invulling worden gegeven aan brede welvaart. Dit is communicatief soms lastig gezien de veelheid aan indicatoren. Het biedt bovendien een statisch beeld: we willen ook weten of het welvaartsniveau behouden kan blijven. Hier komt groene groei om de hoek kijken met de analyse van klassieke BBP-groei maar wel onder de randvoorwaarde van behoud van milieukwaliteit en milieukapitaal.

Carl Koopmans (VU/SEO) beet het spits af met zijn reflectie op de instrumentkeuze in het milieubeleid. Hij blikte hierin terug op 25 jaar theorie en praktijk. De kern van Koopmans’ betoog betrof de analyse van publieke belangen als onderbouwing van milieubeleid. Een publiek belang zoals een externaliteit legitimeert niet alleen de keuze van overheidsbeleid maar geeft ook aan welke instrumenten optimaal zijn. Hieruit volgt dat theoretisch gezien heffingen de voorkeur verdienen als instrument om bijvoorbeeld externe effecten te ‘internaliseren’. De situatiekenmerkenmethode van de WRR bracht in de jaren negentig de instrumenten van het milieubeleid nog wat scherper in beeld met een onderscheid in instrumenten (dwang, transactie, overreding en investering) en een beoordelingskader aan de hand van situatiekenmerken zoals de rol van de overheid. Toepassing van deze methode maakt inzichtelijk dat vaak sprake is van een klassieke afruil tussen doelmatigheid en effectiviteit. Zo zal regulering als onderdeel van het milieubeleid vaak gepaard gaan met hoge kosten voor de doelgroep. Het gevolg hiervan is dat de kosten voor de overheid als toezichthouder ook vaak hoog zullen zijn vanwege de stevige prikkel voor ontwijking.

Koopmans besprak vervolgens de energiebelasting als een casus om te onderzoeken of de theoretische inzichten ook in de praktijk worden gebracht. Daarin valt op dat het beleid een voorkeur lijkt te hebben voor inzet van het subsidie-instrument. Tot besluit presenteerde hij aanbevelingen met als rode draad dat in de toepassing van het milieubeleid de nadruk meer op heffingen moet komen te liggen conform de theoretische analyse.

Frank Dietz (PBL) liet zijn licht schijnen over de resultaten van de inzichten uit de gedragseconomie voor het milieubeleid. Volgens Dietz is de gedragseconomie een handvat om een slimmere instrumentkeuze mogelijk te maken. De gedragseconomie grijpt aan bij een rijkere set motieven waar de economie de nadruk legt op de financiele prikkels. Maar ook tijd en context gaan met toepassing van de gedragseconomie een grotere rol spelen bij het verklaren van keuzes. Dit biedt een ingang om het milieubeleid slimmer vorm te geven. Een praktische illustratie is de stimulans voor zolderisolatie in Engeland die vergezeld gaat van een opruimservice, omdat de zolder opruimen in praktijk een grotere belemmering blijkt voor huishoudens om te gaan isoleren. Dietz besloot met de oproep gedragswetenschappelijke inzichten structureel te verankeren in het beleid. Maar verwacht ook geen wonderen: gewaakt dient te worden voor overspannen verwachtingen. Een omslag richting op gedragswetenschappelijke inzichten gebaseerd milieubeleid vraagt tijd en geld.

De discussie over de vormgeving van het milieubeleid zoomde in op de vraag of ‘gedrag’ relevant is voor het onderwerp groene groei. Denk aan de groene innovaties. Wellicht is technologie hier een grotere belemmering dan het gedrag van de producent die successen elders imiteert. Een andere vraag is of economen wel iets kunnen zeggen over doelstellingen van milieubeleid. Dietz is van mening dat dat wenselijk is, omdat gedragswetenschappelijk gefundeerde ‘zetjes’ van het beleid ook gericht zijn op preferentievorming bij huishoudens en bedrijven. De discussie raakte ook aan het twistpunt van het ‘double dividend’: kan de verplaatsing van de heffing op arbeid naar milieubelastende consumptie meerdere doelen dienen? Voorzitter Harmen Verbruggen vatte de discussie samen met de opmerking dat heffingen invloed hebben de inkomensverdeling en daarmee direct raken aan politieke overwegingen om bepaalde doelgroepen uit te zonderen. Slim vorm gegeven beleid moet ons leren kool en geit te sparen. Dat kan wellicht via verplichtingen met een heffing als stok achter de deur als de verplichting onvoldoende wordt nageleefd.

Het tweede deel van het seminar richt zich op de beprijzing van CO2. Dit betreft met andere woorden de hoogte van de prikkel die eventueel via een heffing geïnternaliseerd moet worden. Reyer Gerlagh (UvT) presenteerde een eenvoudige formule die partijen in staat stelt zelf te berekenen wat de waarde van een ton vermeden CO2 is. Ook de parameters van de berekening kunnen in een Excel model zelf worden aangepast zoals de tijdvoorkeursvoet of de verwachte groei in productiviteit. De berekening maakt gebruik van de meest recente inzichten in de schadekosten van CO2-emissies.

Rob Aalbers (CPB) presenteerde de waarde van CO2 in de recent gepubliceerde langetermijnscenario’s Welvaart en Leefomgeving (WLO) van de Planbureaus. De nieuwe scenario’s kennen twee varianten, hoog en laag, met als doel relatief ‘rustige’ paden voor Nederland te berekenen. Extreme verschillen in de scenario’s zorgen voor problemen in de waardering van CO2 omdat economen dan bijvoorbeeld in maatschappelijke kosten-batenanalyse met grote bandbreedtes moeten werken. Daarmee biedt de uitkomst van zo’n mkba weinig handvatten voor het beleid. De waardering van CO2 in de WLO-scenario’s hanteert de preventiekostenmethode. In 2050 loopt de waarde van CO2 uiteen van €40 (laag) €160 (hoog) per ton vermeden CO2.

De discussie over de bijdragen van Gerlagh en Aalbers ging over de vraag of het verschil in waarderingsgrondslag (schadekosten of preventiekosten) een groot verschil maakt. Bij de schadekostenmethode is bijvoorbeeld de vraag of alle schadeposten zijn berekend. Gerlagh maakt duidelijk dat bijvoorbeeld schade aan de natuur niet is meegenomen in de formule. Duidelijk is wel dat voor een ‘slim’ milieubeleid de CO2-prijs naar een hoger niveau moet dan thans het geval is in het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Dit brengt het gesprek op de mogelijkheid van een minimumprijs in het ETS waarmee de prijs meer op een heffing gaat lijken. Ook kan een groter deel van de economie onder werking van het instrument worden gebracht. Kost dat niet teveel? Volgens Gerlagh zijn de gevolgen van een hoge CO2-prijs voor de groei beperkt. Berekend over een periode van tientallen jaren is het verlies aan inkomen zeer gering.


De presentaties van de bijeenkomst kunt vinden via http://www.netwerkgroenegroei.nl/nieuws/details/article/slimme-marktprikkels/.


Het volgende seminar van het netwerk heeft als onderwerp Het verplichten van schone technologieën. Belangstellenden vinden meer informatie via de website www.netwerkgroenegroei.nl of via Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.. Daar kunt u zich ook aanmelden bij het netwerk.

Inlichtingen: Bert Tieben, SEO Economisch Onderzoek, T: 020-5251644, E: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Ga direct naar alle artikelen over:

nME icon overheid groot 3d4

Overheid

nME icon bedrijfsleven2 groot

Bedrijfsleven

nME icon onderzoek groot

Onderzoek

nME icon opinie2 groot

Opinie en debat