Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Na Hans Opschoor blikt nu ook Aviel Verbruggen, een van de grondleggers van de Vlaamse milieueconomie, bij het dertigjarig bestaan van de Nieuwsbrief terug op de geschiedenis en vooruit naar de toekomst van het vakgebied en de toepassing van de inzichten die het oplevert.

 

Milieueconomie en Ecologische Economie aan de Universiteit Antwerpen

Milieueconomie is een interdisciplinair vak, verweven met vele α- en β-disciplines. Omwille van mijn techno-economisch onderzoek over energievragen (warmte/ kracht, elektrische productiesystemen), werd ik in de jaren 1980 aangezocht het nieuwe vak milieueconomie te doceren aan de Universiteit Antwerpen. Ook bood onze toenmalige christelijke universiteit een horizon-verruimende cursus aan waarin ik via Herman Daly’s “Economics, ecology, ethics” (1979) studenten kennis liet maken met werk van ecologische economen zoals Kenneth Boulding, Ezra Mishan, Nicholas Georgescu-Roegen, Paul Ehrlich, Garrett Hardin, e.a.

Energiebeleid en Milieubeleid in Vlaanderen

Hoorzittingen over geplande atoomcentrales van 1300 MW (TIHANGE 4 en 5, DOEL 5 en 6), trokken me in de maalstroom van het Belgische energiedebat. Over de wenselijkheid van atoomenergie timmerde Nederland toen aan een Brede Maatschappelijke Discussie (BMD), met Roefie Hueting’s economische deskundigheid als een sterkhouder van het CE-scenario. Rob Maas coördineerde de economische aspecten van “Zorgen voor Morgen” (1988), en hielp me later de Vlaamse milieurapportering structuur te geven. “Gast in eigen huis” van Pieter Winsemius leverde inspiratie voor de redactie van het draaiboek voor de Vlaamse beleidsplanning, omgezet in wetgeving met de resultaten van de Commissie Hubert Bocken (UGent). Vlaanderen installeerde een MiNa-Raad (MilieuNatuur) in 1991, en als eerste voorzitter ervan kon ik pronken met de resultaten van een dynamische staf, bruisende werkgroepen en spannende plenaire zittingen. Vele milieu en natuur thema’s kwamen op tafel en de MIRA (MIlieuRApport) rapportering (“Leren om te keren”, 1994) bood een wetenschappelijke ruggengraat voor het Vlaamse beleidswerk. Het economische luik bleek een van de moeilijkste, mede door een tekort aan data en modellen.

Tijdens de opbouw van de Vlaamse milieukennis en instituties globaliseerden de wereldeconomie en, via www, het wetenschappelijke speelveld. De RIO-top (1992) onderschreef Duurzame Ontwikkeling als nieuw ontwikkelingsparadigma. Voor de milieueconomie ontstond een normatief kader van duurzaamheidscriteria om ontwikkelingen en voornemens te evalueren. Materiële groei gepaard gaande met uitputting, vervuiling (water, bodem, atmosfeer, stijgende concentratie van broeikasgassen), en aantasting (biodiversiteit, klimaatstabiliteit, e.a.), is niet duurzaam.

Klimaatbeleid

De studie van het klimaatbeleid vraagt naadloze integratie van energie- en milieueconomie. Werkgroep III van het IPCC was een boeiend platform in de jaren 1998-2014, met talrijke Nederlandse collega’s (Bert Metz, Rob Swart, Leo Meyer, Catrinus Jepma, Ernst Worrell, Kornelis Blok, Detlef Van Vuuren, e.a.). De wereldleiders stemden de klimaatconventie (UNFCCC, 1992) om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Sindsdien staan alle landen voor de uitdaging van een algehele energietransitie met de ermee verbonden maatschappelijke veranderingen. Politieke economie is een onmisbaar perspectief voor duiding van de resultaten van energie en milieu economische analyses, zo niet leidt energiebeleid tot het bouwen van nieuwe kolencentrales in de 21ste eeuw.

Klimaatakkoord Parijs 2015: wat is eensgezindheid waard?

Mondiaal schiep UNFCCC een omvangrijke klimaat-bureaucratie, waarvan de jaarlijkse COPs veel media-aandacht vangen, maar weinig resultaten boeken. Tegengesteld aan de wijdverspreide mediaopinie, zie ik COP21 (Parijs 2015) niet als een succes van unanimiteit. Dit soort unanimiteit is fragiel en contraproductief want de betaalde prijs is algehele vaagheid zonder meetbare verbintenissen door de belangrijkste geïndustrialiseerde landen. Waar blijft de milieu-ecologische, managerial en politiek economische kritiek op een akkoord dat lang volgehouden, grootse inspanningen verwacht van vrijwilligheid om een (commons) probleem te beheren? Is Garrett Hardin een schim, managementliteratuur nutteloze bladvulling, en Elinor Ostrom een onbekende econome? Overeenkomst en samenwerking tussen soevereine naties om een commons te beheren vereist zelfbeheer, hetgeen volgens Nobelprijswinnares Ostrom slechts kan slagen mits drie samenhangende stappen: 1) duidelijke, transparante regels omtrent bijdragen, mechanismen, rapportering, e.d.; 2) geloofwaardig engagement van iedere partij (toezeggingen, verplichtingen); 3) wederzijds toezicht door de partijen (gebaseerd op betrouwbare en toegankelijke gegevens en informatie; jaarlijkse bespreking, controle en bijstelling van de engagementen).

Deze onderdelen ontbreken in het akkoord van Parijs (2015), wat in hoofdzaak een herhaling van de hoogmis van Rio (1992) is, en een stap terug tegenover het leesbare, inhoudelijke akkoord van Kopenhagen (2009), waar de politieke leiders van de belangrijkste landen (zonder de EU) het streefdoel van max. 2°C (en indien haalbaar max. 1,5°C) en het klimaatfonds hadden toegezegd. Sinds Rio en vandaag zijn 25 kostbare jaren verloren om de klimaatverandering af te remmen en de energietransitie op te starten. Door de leegte van het Parijs akkoord tikken de verloren jaren verder aan, en vergroot de ernst en onomkeerbaarheid van de klimaatverandering. Aankondigingsbeleid en uitstelgedrag woekeren voort. Zo ontwijken politieke overheden hun directe verantwoordelijkheid in het transitiebeleid met ronkende aankondigingen over de wenselijke toestand in 2023, 2030, 2050. Op het moment van de afrekening hebben anderen het roer overgenomen; die praten zich dan vrij door te wijzen naar falende voorgangers en met nieuwe aankondigingen voor binnen vijf, tien, twintig … jaar.

In Parijs (2015) hebben de politieke overheden nog een stap verder gezet: ze gaven forfait voor de uitwerking van internationaal klimaatbeleid. Iedere natiestaat kan zelf kiezen hoe ernstig ze de klimaatverandering nemen, en welke acties ze eventueel zullen ondernemen. De regeringen van de rijke landen zijn druk bezig om de Noord-Zuid geldstromen te voorzien van een klimaatticket, want jaarlijks 100 miljard dollar nieuw klimaatgeld ophoesten is toch erg veel gevraagd. Op het internationale niveau kijken ze richting multi- en transnationale ondernemingen om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Een aantal ondernemingen zijn zich bewust van het klimaatprobleem en hebben goede initiatieven gestart voor een omschakeling naar hernieuwbare energie. Maar de hoofdrolspelers in het klimaatbeleid zijn de transnationale energieondernemingen. Ze willen vorm en tempo van de energietransitie controleren voor behoud van de eigen machtspositie. Hun grootschalige vorm is niet gericht op de globale duurzame ontwikkeling, maar hinderlijk voor een algehele ontplooiing van hernieuwbare energie in alle landen. Het gesmoorde tempo dient hun financiële kalender, en negeert de ernst van de snel om zich heen grijpende klimaatverandering.

Integratie van politieke, energie en milieueconomie is dan ook nodig bij de studie van het EU klimaatbeleid (b.v. de EU handel in broeikasgasemissies – sinds 2005; b.v., de veranderde regels inzake steun aan milieu en energie initiatieven - 2014).


Meer informatie via website Aviel Verbruggen of in de nieuwe editie van het handboek “Milieu en milieubehoud: economische benadering” (Garant, 2016).

Ga direct naar alle artikelen over:

nME icon overheid groot 3d4

Overheid

nME icon bedrijfsleven2 groot

Bedrijfsleven

nME icon onderzoek groot

Onderzoek

nME icon opinie2 groot

Opinie en debat