Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Gemeenten spelen een belangrijke rol in de energietransitie en vele pakken deze rol ook op. Maar in hoeverre slagen gemeenten er in de praktijk in om hun ambities voor een energieneutrale gebouwde omgeving en hernieuwbare-energieopwekking te verwezenlijken. Ondanks grote ambities om ‘van gas los’ te gaan, hebben gemeenten moeite om op grote schaal warmtenetten te realiseren in de gebouwde omgeving. Vooral bij bestaande woningen en gebouwen stokt de voortgang. De oorzaken hiervan liggen met name in het gebrek aan wettelijke armslag die gemeenten hebben om zaken af te dwingen en de beperkte financiële ruimte van commerciële warmtebedrijven om aantrekkelijke tarieven te kunnen bieden. Dit blijkt uit een onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

PBL onderzocht 10 gemeenten waar al een warmtenet is of waar vergevorderde plannen zijn om er een aan te leggen: Ede, Purmerend, Amsterdam, Breda, Groningen, Leiden, Dordrecht, Nijmegen, Utrecht en Delft. Ook onderzocht PBL 9 windenergiecasussen.

Wettelijk instrument voor warmtenet bij nieuwbouw niet altijd ingezet

Gemeenten hebben alleen voor nieuwbouwlocaties een ‘hard’ instrument in handen om ervoor te zorgen dat woningen en gebouwen op een warmtenet worden aangesloten: het zogenaamde warmteplan. Hierin bepalen gemeenten welk disributienet er in een bepaald gebied moet worden aangelegd, hoeveel aansluitingen er moeten zijn en hoe energiezuinig en milieuvriendelijk deze moeten zijn. Toch zetten gemeenten dit middel niet altijd in, om uiteenlopende redenen: bijvoorbeeld om projectontwikkelaars niet af te schrikken, om het warmtebedrijf niet te bevoordelen of vanwege vermeend gebrek aan draagvlak onder de inwoners.

Realisatie warmtenetten in bestaande bebouwing verloopt moeizaam

De successen die er zijn bij de bestaande bebouwing worden vooral geboekt bij grote gebouwen zoals kantoren en scholen en bij flats met blokverwarming die in bezit zijn van woningcorporaties. Maar deze flats vormen slechts een bescheiden deel van de totale woningvoorraad. Verenigingen van Eigenaren vormen een moeilijker aanspreekpunt dan woningcorporaties, en het is veel duurder om flats waarin de woningen een eigen cv-ketel hebben op een warmtenet aan te sluiten dan flats met blokverwarming. Eengezinswoningen vormen een nog moeilijkere markt, omdat de onderlinge afstanden tussen de woningen groter zijn en ze vaak in particuliere handen zijn.

Aantrekkelijke tarieven nodig maar marges zijn klein

Om de woning- en gebouweigenaren met meer succes te kunnen verleiden over te stappen naar een warmtenet, zou het tarief ervan duidelijk onder dat van een gasaansluiting (ofwel het Niet-Meer-Dan-Anders of NMDA-tarief) moeten liggen. Commerciële warmtebedrijven kunnen zich dat doorgaans niet veroorloven, aangezien zij grotendeels zelf moeten opdraaien voor de (hoge) kosten van het aanleggen en onderhoud van de infrastructuur. In 8 van de 10 onderzochte gemeenten wordt het NMDA-tarief gehanteerd. De warmtebedrijven die hier daadwerkelijk onder zitten – HVC in Dordrecht met 5% en Warmtestad in Groningen met zelfs 15% - zijn nutsbedrijven met lagere rentabiliteitseisen. Een structurele oplossing zou zijn dat de kosten voor warmtenetten – net als bij gas- en elektriciteitsnetten het geval is – gesocialiseerd zouden worden, oftewel omgeslagen zouden worden over alle Nederlandse huishoudens. Dit uiteraard op voorwaarde dat warmtenetten alleen worden aangelegd in gebieden waar ze het meest kosteneffectieve alternatief voor een gasnet vormen. Op andere plekken kan een 'all electric' oplossing (forse isolatie en warmtepompen) of groen gas het meest kosteneffectief zijn. Verder is het belangrijk dat gemeenten meer bevoegdheid krijgen om vervanging van oude door nieuwe gasleidingen tegen te houden.

Beperkte invloed op verduurzaming warmtebronnen

De huidige bronnen van stadswarmte – elektriciteitscentrales, afvalverbrandings- of biomassa-installaties – leiden tot een CO2-reductie van ‘slechts’ 45 tot 60% ten opzichte van verwarming met HR-ketels. Gemeenten hebben maar een beperkt invloed op warmtebedrijven om over te schakelen naar meer CO2-vrije of -arme warmtebronnen. Dat verandert natuurlijk als een gemeente zelf – alleen of met een partner - een warmtebedrijf opzet, zoals in Groningen is gebeurd. Dit is echter een kostbare zaak en er is geen garantie dat het ook daadwerkelijk lukt. De rijksoverheid zou kunnen faciliteren dat meer CO2-vrije of -arme warmtebronnen binnen het bereik van warmtebedrijven komen en gemeenten zouden de middelen en instrumenten kunnen krijgen om warmtebedrijven er toe te bewegen of – indien nodig – te dwingen om daadwerkelijk op dergelijke warmtebronnen over te stappen.

Bindende afspraken nodig voor CO2-neutrale gebouwde omgeving in heel Nederland

Op dit moment is het geheel aan gemeenten zelf of en hoe ze naar een CO2-neutrale woningvoorraad willen streven. Het ambitieniveau daarbij verschilt sterk per gemeente. Het oplossen van de hierboven genoemde knelpunten hoeft niet te betekenen dat alle gemeenten vervolgens ook hun ambitieniveau zullen opschroeven. Als de rijksoverheid wil bereiken dat op termijn de gehele gebouwde omgeving CO2-neutraal is, is het waarschijnlijk nodig dat daarover met alle gemeenten individuele, niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt.

Bij windenergie zijn lasten en lusten niet evenwichtig verdeeld

Sommige gemeenten hebben van het Rijk een opgave gekregen om plaats te bieden aan een of meerdere grootschalige windparken, terwijl andere gemeenten veel meer vrijheid hadden om zelf te bepalen hoeveel windenergie zij binnen hun grenzen wilden realiseren. Dit ‘toedelingsmodel’ leidt tot weerstand en onvrede bij de gemeenten van de eerste categorie en tot een zekere mate van vrijblijvendheid in het ambitieniveau van de gemeenten van de tweede categorie. Ook de financiële baten van windmolens zijn in de huidige situatie vaak ongelijk verdeeld. Commerciële ontwikkelaars en de eigenaren van de grond waarop windmolens worden geplaatst springen er financieel beter uit dan de omwonenden die er tegenaan kijken. Sommige gemeenten streven ernaar dat de ontwikkelaars een groter deel van hun winst met de omgeving delen, maar kunnen hen daartoe niet verplichten.


Klik hier om de PBL-studie van Hans Elzenga, Anne Marieke Schwencke en Anton van Hoorn te downloaden.

Nadere informatie: Hans Elzenga, PBL, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

Ga direct naar alle artikelen over:

nME icon overheid groot 3d4

Overheid

nME icon bedrijfsleven2 groot

Bedrijfsleven

nME icon onderzoek groot

Onderzoek

nME icon opinie2 groot

Opinie en debat