In september j.l. verscheen bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de Werkwijzer Nationale Kosten. Deze werkwijzer geeft de uitgangspunten voor berekeningen van het zogenaamde nationalekostensaldo bij het PBL.
Nationale kosten geven de directe financiële kosten, besparingen en opbrengsten weer van een maatregel of beleidsinstrument voor Nederland als geheel. Het doet er bij het nationalekostenbegrip niet toe bij wie deze kosten neerslaan (bij de overheid, burgers of bedrijven). Samen worden deze kosten, besparingen en opbrengsten, teruggerekend tot één getal, het nationalekostensaldo.
Het doel van de werkwijzer is om de consistentie en transparantie van berekeningen van het nationalekostensaldo verder te stimuleren. De werkwijzer is een project van het PBL, waarbij het opstellen van de werkwijzer is uitbesteed aan CE Delft, onder begeleiding van het PBL.
De aanbevelingen in de werkwijzer hebben het karakter van ‘pas toe of leg uit‘ (comply or explain). Dat wil zeggen: bij concrete berekeningen zijn de aanbevelingen het uitgangspunt, maar hiervan kan met een duidelijke en beargumenteerde reden worden afgeweken. De werkwijzer gaat ook in op de vraag voor welke analyses het nationalekostenbegrip geschikt is.
Toepassing van deze werkwijzer ‘1.0’ in de praktijk kan in de toekomst leiden tot aanscherpingen of aanvullingen van de aanbevelingen.
Belangrijkste uitgangspunten bij berekeningen van het nationalekostensaldo bij het PBL:
• Enkel financiële effecten. Alleen financiële effecten worden meegenomen in het nationalekostensaldo. Deze bestaan bijvoorbeeld uit kapitaalkosten, energiekosten, de kosten van onderhoud, besparingen op deze kostenposten en opbrengsten.
• Enkel directe effecten. Doorwerkende effecten op andere markten (ook wel: indirecte effecten) worden buiten beschouwing gelaten.
• Geen belastingen en subsidies. Kostprijsverhogende belastingen en kostprijsverlagende subsidies worden niet meegenomen in het nationalekostensaldo. Besparingen op uitgaven binnen het EU ETS worden wel volledig meegenomen.
• Nederlandse scope. Alleen kosten, besparingen en opbrengsten binnen de Nederlandse grenzen worden meegenomen.
• Additionaliteit ten opzichte van referentie. Het nationalekostensaldo en de fysieke effecten van een instrument of maatregel dienen te worden afgezet tegen een referentie.
• Investeringskosten worden afgeleid uit reële marktprijzen (gecorrigeerd voor inflatie); en exclusief belastingen en subsidies.
• Neem autonome prijsontwikkelingen mee.
• Annualiseren met de maatschappelijke discontovoet. Kapitaalkosten worden bepaald door de investeringskosten te annualiseren met de maatschappelijke discontovoet (nu 2,25%)
• Buitengewone risico’s buiten de discontovoet. Buitengewoon grote onzekerheden over kosten en opbrengsten dienen niet te worden verwerkt in de risicopremie van de discontovoet, maar in de verwachte kosten en opbrengsten.
• Economische levensduur is leidend. Termijnen waarover investeringskosten worden geannualiseerd dienen te worden gebaseerd op de economische levensduur van een installatie. Wanneer geen betrouwbare informatie over de economische levensduur bekend is, dient gebruik te worden gemaakt van in de Werkwijzer gepresenteerde referentiewaarden
• Maak de analysetermijn expliciet.
• Gebruik representatieve energieprijzen.
• Jaarlijkse kosten. Het nationalekostensaldo wordt weergegeven in jaarlijkse termen.
Klik hier om de Werkwijzer te downloaden.
Inlichtingen: Bert Hof, PBL,