In de wereldwijde strijd tegen klimaatverandering hebben overheden verschillende financiële stimulansen ingevoerd om milieuvriendelijk gedrag aan te moedigen. Hiervan zijn subsidies voor investeringen in energie-efficiëntie een veelgebruikt instrument geworden. Maar ondanks deze populariteit zijn de mechanismen die ten grondslag liggen aan de effectiviteit van subsidies niet goed begrepen.
Subsidies voor energie-efficiëntie zijn bedoeld om duurzame technologieën toegankelijker te maken door de aankoopprijs ervan te verlagen. Subsidies doen echter meer dan alleen de prijs verlagen. Op zijn minst geven ze aan dat de overheid de gesubsidieerde technologie goedkeurt, wat kan leiden tot verschuivingen in de overtuigingen, sociale normen of intrinsieke motivaties van consumenten. Door dergelijke niet-prijsgebonden effecten kan een subsidie meer of minder effectief worden in vergelijking met een prijsverlaging van dezelfde grootte. In hun recent gepubliceerde studie ontleden Bartels en Werthschulte (2024) een subsidie voor energie-efficiëntie in dergelijke prijs- en niet-prijseffecten en onderzoeken ze de gedragskanalen waarlangs het niet-prijseffect werkt.
Om de prijs- en niet-prijseffecten te bestuderen, voerden de onderzoekers een experiment uit in Duitsland. Deelnemers werden gevraagd om twee opeenvolgende aankoopbeslissingen te nemen tussen een standaard douchekop of een douchekop met een laag debiet, ontworpen om water en energie te besparen. In het experiment werden twee behandelingen geïntroduceerd. Ten eerste een prijsbehandeling, waarbij de kosten van de douchekop met laag debiet over de twee beslissingen zonder extra informatie werden verlaagd. Ten tweede, een subsidiebehandeling, waarbij dezelfde prijsverlaging werd toegepast, maar deelnemers werden geïnformeerd dat de korting het gevolg was van een subsidie gericht op het bevorderen van de milieubehoudsdoelen van de overheid. Belangrijk is dat de aankoopbeslissingen gevolgen hadden. Voor een willekeurig gekozen deel van de deelnemers moesten de aankoopkosten worden betaald uit hun studiebudget en de geselecteerde douchekoppen werden naar hun huis gestuurd.
De resultaten laten zien dat wanneer de prijs van de douchekop met laag debiet daalde, de vraag met ongeveer 3 procentpunten steeg. Wanneer dezelfde prijsverlaging echter als een subsidie werd gezien, steeg de vraag met 8 procentpunten (zie figuur). De impliciete verandering in de vraag bij een prijsdaling van 1 procent is een stijging van 0,37 procent in de prijsbehandeling en een stijging van 0,85 procent in de subsidiebehandeling. Het subsidie-effect is 2,6 keer zo groot als het equivalente prijseffect. Met andere woorden, de subsidie geeft 'more bang for the buck' en kan grotere gedragsveranderingen teweegbrengen dan eenvoudige kortingen van dezelfde geldwaarde.
Enquêteresultaten suggereren dat de subsidie breder pro-milieu gedrag stimuleerde, zoals het steunen van groen beleid en het verminderen van de doucheduur. Deze bevinding is consistent met een versterking van de intrinsieke motivatie om milieuvriendelijk te handelen als reactie op de subsidie. Daarentegen konden veranderingen in overtuigingen over monetaire, koolstof- en waterbesparingen als kanalen die ten grondslag liggen aan het niet-prijseffect worden uitgesloten.
Deze bevindingen hebben belangrijke implicaties voor beleidsmakers. Terwijl landen blijven zoeken naar effectieve oplossingen voor het terugdringen van koolstofemissies, is het begrijpen van de gedragsdynamiek van overheidsbeleid cruciaal voor het ontwerpen van efficiënt milieubeleid. Het feit dat subsidies vraagreacties genereren die verder gaan dan hun monetaire waarde, suggereert dat overheden een groter milieueffect kunnen bereiken tegen lagere financiële kosten in vergelijking met marktgebaseerde prijsverlagingen. Deze bevinding waarschuwt beleidsmakers echter om rekening te houden met potentiële niet-prijsgerelateerde effecten van hun regelgeving bij het bepalen van de optimale belasting- of subsidieniveaus. Bovendien kan overheidsbeleid, door de intrinsieke motivatie van milieuvriendelijk gedrag te versterken, positieve overloopeffecten hebben op ander gedrag waar het beleid niet direct op gericht is.