De Studiecommissie voor overheidsinvesteringen (SCOI) en de FOD Volksgezondheid evalueren de investeringsbehoeften om België tegen 2050 klimaatneutraal te maken. Deze studie vergelijkt de impact van verschillende transitiescenario’s op investeringen en energie uitgaven met geharmoniseerde kostenramingen. Ze belicht strategische keuzes en sectorale investeringen van deze scenario’s.
Als lid van de Europese Unie hangt de bijdrage van België aan de transitie naar een EU met net zero broeikasgasemissies tegen 2050 af van aanzienlijke veranderingen in investeringspatronen. Niet alleen het niveau, maar ook de aard van de investeringen zal veranderen. Het inschatten van de noodzakelijke investeringsvereisten voor de decarbonisatie van de economie is cruciaal om de macro-economische impact van de klimaattransitie in België te begrijpen en om het maatschappelijk en beleidsdebat te voeden.
Dit rapport vergelijkt de beschikbare net zero transitiescenario’s die de voorbije jaren zijn gepubliceerd door auteurs uit de overheids- en de private sector in België. De verschillende scenario’s laten mogelijke transitiepaden of oriëntaties zien. Deze trajecten weerspiegelen belangrijke strategische keuzes die beleidsmakers nog moeten maken. Een gemeenschappelijk kenmerk van de scenario's in alle sectoren is het gebruik van allerlei hefbomen voor energie-efficiëntie (zoals de isolatie van gebouwen en de installatie van warmtepompen) en de invoering van niet-fossiele energie-technologieën, voornamelijk door elektrificatie (voertuigen, warmtepompen, hernieuwbare energiebronnen en de versterking van elektriciteitsnetten). Deze scenario's verschillen echter in hun afhankelijkheid van het matigen van de groei van of zelfs het verminderen van bepaalde activiteitenvolumes, zoals nieuwbouw of het aantal kilometers afgelegd met een eigen personenwagen (bijv. woningen herverdelen, meer gebruik van carpooling of openbaar vervoer), of het verschuiven van bepaalde activiteiten (bijv. modal shift).
Uit de analyse en vergelijking van de scenario's komen vier algemene conclusies naar voor (zie Figuur 1).
Ten eerste wordt vastgesteld dat er tegen 2050 mogelijk zeer aanzienlijke investeringsniveaus nodig zullen zijn. De geanalyseerde decarbonisatiescenario's leiden tot een gemiddelde totale investering (CAPEX) die hoger dan of gelijk is aan het niveau in 2024. Het bijkomende investeringsniveau kan oplopen tot ongeveer 25 miljard euro per jaar ten opzichte van 2024.
Figuur 1
Ten tweede is er een significant verschil in de investeringsniveaus tussen de scenario's. Dit verschil wordt voornamelijk verklaard door de mate waarin de hefbomen worden gebruikt. De vermindering van het volume van bepaalde activiteiten (zoals de afname van het aantal personenwagens en de vermindering van het aantal vierkante meters nieuwbouw) beperkt de totale investeringsvereisten in deze scenario's aanzienlijk.
Ten derde verandert de samenstelling van investeringen op sectorniveau.
- In de energieproductiesector verwachten alle bestudeerde decarbonisatiescenario's een drastische toename van de investeringsbehoeften. Deze toename wordt veroorzaakt door de stijgende vraag naar elektriciteit, de verschuiving in de energiemix naar koolstofarme bronnen en de noodzakelijke ontwikkeling van netwerken en intermitterend beheer. Dit leidt tot een toename van de investeringen van gemiddeld 3 tot 8 miljard euro per jaar ten opzichte van de situatie in 2024 (een drie- tot zevenvoudige toename).
- In de transportsector spelen verschillende effecten. Enerzijds leidt de aankoop van koolstofarme voertuigen tot hogere investeringskosten voor de vervanging van voertuigen. Anderzijds wordt, afhankelijk van de scenario's, een deel van deze mobiliteit verschoven naar openbaar vervoer (voornamelijk trein of bus). Deze alternatieven vereisen aanzienlijke extra investeringsuitgaven, maar de totale investering is nog steeds lager dan de vermindering die ze genereren in termen van individuele investeringen in voertuigen. Tot slot wordt in sommige scenario's de vraag naar individuele mobiliteit beperkt of verschoven naar actieve vervoerswijzen, waardoor de investeringsuitgaven direct dalen. In het algemeen leiden scenario's die weinig of geen gebruik maken van modal shift en mobiliteitsreductie tot investeringsuitgaven die tot 71% hoger liggen dan in 2024. Omgekeerd leiden scenario's die sterk berusten op modal shift en een daling van de mobiliteitsvraag tot een vermindering van de investeringsuitgaven met 6% ten opzichte van 2024.
- Op het niveau van de bouwsector is er een verschuiving of zelfs een transitie in de investeringsuitgaven van nieuwe gebouwen zonder decarbonisatietechnologieën voor gebouwen naar investeringsuitgaven voor de decarbonisatie van nieuwe gebouwen en, nog belangrijker, van bestaande gebouwen, inclusief afbraak en wederopbouw. Deze uitgaven voor de renovatie van bestaande gebouwen en de decarbonisatie van nieuwe gebouwen nemen in alle scenario's aanzienlijk toe. Ze stijgen tot een niveau van 7 tot 10 miljard euro.
De industriële sector kon niet in detail gemodelleerd worden, maar de studie verwijst naar specifieke analyses over dit onderwerp waarin de bijkomende kapitaaluitgaven voor het koolstofarm maken van de industrie in België tegen 20250 worden geraamd tussen 10 en 40 miljard euro (tussen 0,4 en 1,6 miljard euro per jaar). Deze marge moet bij de bovenstaande resultaten worden opgeteld om een volledig beeld te krijgen van de totale bijkomende investering.
Ten vierde verhogen alle decarbonisatiescenario's de investeringsuitgaven maar verlagen ze de operationele kosten in vergelijking met een referentiescenario zonder beleidswijzigingen. Dit kan worden verklaard door een combinatie van twee factoren. Ten eerste omvatten veel decarbonisatiehefbomen investeringen die de energievraag verminderen. Voorbeelden hiervan zijn isolatie van gebouwen, modal shift en verbeteringen in energie-efficiëntie die mogelijk worden gemaakt door de elektrificatie van voertuigen. Ten tweede, steunt de toegenomen elektrificatie aan de aanbodzijde zwaar op hernieuwbare energiebronnen. Deze zijn kapitaalintensiever dan hun koolstofgebaseerde alternatieven, maar hebben aanzienlijk verlaagde operationele kosten (OPEX). Hoewel de prijs van elektriciteit en met name synthetische brandstoffen hoger kan zijn dan die van brandstoffen op basis van koolstof, zijn de totale kosten over het algemeen lager door de lagere verbruiksvolumes.
De geanalyseerde scenario's berusten elk op een reeks hefbomen die decarbonisatie mogelijk maken. De keuze van het ene scenario boven het andere is een maatschappelijke en politieke beslissing waarbij rekening moet worden gehouden met tal van factoren die niet in dit rapport zijn onderzocht. Om de hefbomen mogelijk te maken en de in deze studie geïdentificeerde investeringen te mobiliseren zullen overheidsingrijpen nodig zijn. Dit rapport is gericht op het identificeren van investeringsbehoeften. Een belangrijke bijkomende vraag is welke soorten overheidsinterventie nodig zijn voor deze investeringen.
Meer informatie over deze studie kan gevonden worden op de volgende website: https://www.plan.be/nl/publicaties/bijkomende-investeringen-bestaande-net-zero