Nederland heeft zich gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050, met een tussentijds doel van 55% reductie van de emissies ten opzichte van 1990 in 2030. De industrie is hierbij een belangrijke sector, aangezien deze verantwoordelijk is voor ongeveer een derde van de nationale CO2-uitstoot. Om de klimaatdoelen te bereiken worden verschillende beleidsmaatregelen ingezet, zoals subsidies, normering en beprijzing. In deze studie heeft DNB de mogelijke gevolgen van CO₂-beprijzing voor de energie-intensieve industrie onderzocht.
De balans tussen beprijzen en subsidiëren voor de industrie heeft niet alleen gevolgen voor de overheidsfinanciën, maar raakt ook de concurrentiekracht van de industrie. De concurrentiekracht van de industrie staat de laatste tijd weer volop in de belangstelling. Europa zoekt naar een balans tussen competitiviteit op de korte termijn en de verduurzaming van de industrie. De competitiviteit van de industrie is bovendien belangrijk voor de economische structuur van Nederland, en daarmee ook voor het toekomstig verdienvermogen en productiviteit.
Een ‘stressscenario’ van beprijzing om de heterogeniteit in de effecten op individuele en groepen bedrijven bloot te leggen
We analyseren het effect van een fictieve, vlakke, nationale CO2-belasting van €50/tonCO2 op de winsten van de Nederlandse industriebedrijven die onder het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) vallen. Dit bedrag, dat ruim boven de huidige effectieve CO2- beprijzing in de industrie ligt, is gekozen om de gevoeligheid van bedrijven voor extra kosten te onderzoeken. Eveneens wijkt het af van de huidige nationale CO2-heffing, die uitsluitend de uitstoot boven het vastgestelde uitstootreductiepad voor de industrie belast en niet de volledige uitstoot. Naast winstgevendheid, kijken we ook naar de werkgelegenheid en toegevoegde waarde van bedrijven die verlieslatend worden door de belasting. Hierbij combineren we op bedrijfsniveau emissiegegevens met financiële- en productiegegevens. We simuleren verschillende scenario's, en vergelijken deze met de situatie in 2019. We kijken naar verschillen tussen sectoren en verschillen binnen sectoren. Daarnaast onderzoeken we de effecten van mogelijke gedragsaanpassingen van bedrijven als reactie op de belasting, zoals het besparen van energie en het doorberekenen van kosten aan afnemers. We laten de vraag naar de effectiviteit van een CO2-belasting in termen van CO2-reductie buiten beschouwing.
Het aandeel industriële ETS-bedrijven dat verlies leidt stijgt van 17% naar 32% in het stressscenario
Hierbij is aangenomen dat bedrijven de belastingkosten volledig dragen. In dit statische scenario stijgt het aandeel werknemers dat bij een verlieslatend bedrijf werkt minder hard, namelijk met 9 procentpunt. Het aandeel toegevoegde waarde van verlieslatende bedrijven neemt ook toe met 9 procentpunt. Dat het aandeel werknemers en het aandeel toegevoegde waarde minder hard stijgen dan het aandeel bedrijven, komt doordat de verlieslatende bedrijven minder werknemers en toegevoegde waarde hebben dan gemiddeld. Bij een verdubbeling van de belasting naar €100/tonCO2, stijgt het aandeel verlieslatende bedrijven naar 40%, oftewel met 8 procentpunt ten opzichte van het eerdere stressscenario van €50/tonCO2. Zowel het aandeel werknemers als het aandeel toegevoegde waarde van verlieslatende bedrijven neemt met 3 procentpunt toe.
Gedragsaanpassingen, zoals energiebesparing en het doorberekenen van kosten aan afnemers, kunnen de negatieve effecten van beprijzing verzachten
In een scenario met 10% energiebesparing en 50% doorberekening aan afnemers daalt het aandeel verlieslatende bedrijven bij een belasting van €50/tonCO2 naar 26%, vergeleken met 32% zonder gedragsaanpassingen. Bij 20% energiebesparing of een volledige doorberekening, worden de effecten van de belasting verder beperkt, en komt het aandeel verlieslatende bedrijven uit op 21-22%. Wat realistische niveaus van energiebesparing en doorberekening zijn, zal in de praktijk sterk verschillen per bedrijf. Energiebesparing hangt af van productieprocessen en factoren zoals toegang tot het elektriciteitsnet, terwijl het type product (homogeen, gedifferentieerd, grondstof) en de markt (nationaal of internationaal) de doorberekeningsmogelijkheden beïnvloeden. De uiteindelijke impact van hogere uitstootbeprijzing hangt dus sterk af van de mate waarin bedrijven zich kunnen aanpassen. Aangezien het onrealistisch is dat bedrijven hun bedrijfsvoering helemaal niet aanpassen aan hogere prijzen, zullen de daadwerkelijke negatieve effecten in de praktijk vaak lager uitvallen dan het scenario zonder gedragsaanpassingen.
Kleine en middelgrote bedrijven en bedrijven binnen de sector chemie worden relatief hard getroffen in het stressscenario
In het scenario zonder gedragsaanpassingen ervaren kleine bedrijven met 0-150 werknemers en middelgrote bedrijven met 250-500 werknemers een toename van, respectievelijk, 19 procentpunt en 28 procentpunt in het aandeel verlieslatende bedrijven. Voor de sector chemie is deze toename 27 procentpunt. Dit komt door combinatie van hoge uitstootintensiteit3 en lage winstmarges. Grote bedrijven met 500+ werknemers zijn gemiddeld uitstootefficiënter en hebben hogere winstmarges, en zijn daardoor minder kwetsbaar. Dit verklaart ook het beperkte effect van de belasting op het aantal werknemers en toegevoegde waarde bij verlieslatende bedrijven.
Verder blijken bedrijven met een Nederlands moederbedrijf en bedrijven in grotere industriële regio’s gevoeliger voor de effecten van een uitstootbelasting
Voor bedrijven met een Nederlands moederbedrijf stijgt het aandeel verlieslatende bedrijven iets meer dan voor bedrijven met een buitenlands moederbedrijf. Dat komt doordat het mediane bedrijf in deze groep lagere winstmarges heeft en uitstootintensiever is. Bedrijven met een buitenlands moederbedrijf kennen mogelijk een hoger risico op weglek, waarbij productie en daarmee de uitstoot wordt verplaatst naar het buitenland om belastingdruk te vermijden. In deze studie hebben we ook het verschil onderzocht tussen bedrijven in grotere industriële regio’s en bedrijven buiten de grote industriële regio’s, de zogenoemde Cluster 6-bedrijven. In grotere industriële regio’s is de toename in verlieslatende bedrijven veel hoger wanneer afgezet tegen de Cluster 6-bedrijven, omdat bedrijven in deze regio’s gemiddeld genomen uitstootintensiever zijn.
Daarnaast toont de analyse aan dat er aanzienlijke heterogeniteit bestaat tussen bedrijven en binnen groepen
Hoewel de CO2-belasting de operationele winstmarges van alle bedrijven doet afnemen, kan de omvang van deze daling sterk variëren per bedrijf. Sommige bedrijven zijn in staat hun winstmarges dicht bij de niveaus van vóór de uitstootbelasting te houden, omdat ze minder uitstoten of uitstoot-efficiënter zijn, waardoor de belastingdruk lager is. Andere bedrijven daarentegen ervaren een aanzienlijke daling in hun winstmarges vanwege hun hoge uitstoot en/of uitstootintensiteit. Dit blijkt uit de toename van de spreiding van de marges.
Dat een bedrijf verlieslatend wordt, betekent niet automatisch dat het failliet gaat of de markt zal verlaten
In 2019 was al 17% van de bedrijven verlieslatend zonder uitstootbelasting. Omdat we naar het resultaat vóór belastingen (operationele winst) kijken, en onder andere rentebaten en -lasten, winst en verlies uit beleggingen, dividenden, leningen en het resultaat van buitengewone activiteiten buiten beschouwing laten, kunnen verlieslatende bedrijven in onze analyse mogelijk toch winstgevend zijn na belastingen.
Klik hier om de DNB-studie te downloaden.