Deze website gebruikt analytische cookies om inzicht te krijgen in de populariteit van de aangeboden artikelen (webstatistieken). Persoonlijke gegevens van bezoekers worden niet vastgelegd.

Ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van de Nieuwsbrief laten enkele oudgedienden op het vakgebied van de milieueconomie hun licht schijnen over heden, verleden en toekomst van deze discipline en de invloed ervan op het beleid. Na Hans Opschoor en Aviel Verbruggen is nu de beurt aan Aart de Zeeuw.

De beginfase

Vijftig jaar geleden zat ik nog op de middelbare school. Een paar jaar later ging ik in Groningen studeren en kwam ik terecht in de woelige studentenwereld van het begin van de zeventiger jaren. Er wordt wel geschreven dat in die tijd de verbeelding aan de macht was, maar ik zou het anders willen karakteriseren. Het was een bruisende tijd vol nieuwe ideeën, idealistisch wellicht, maar overtuigd dat we anders met elkaar en met onze natuurlijke omgeving moesten omgaan. In 1972 verscheen Limits to Growth van de Club van Rome, gebaseerd op het werk van Meadows c.s. op MIT. De logica dat de aarde eindig is en dat we daarom niet door kunnen gaan met exponentiële groei en daarmee met een exponentieel gebruik van grondstoffen, sprak aan. Toch waren de economen meteen kritisch. Solow (Nobelprijs winnaar) wees op het mechanisme dat schaarste de prijs zou opdrijven. Dit zou leiden tot minder gebruik en tot substitutie, zodat het vanzelf goed zou komen. Niet iedereen was overtuigd! Simon ging nog een stap verder en daagde een ieder uit om de weddenschap met hem aan te gaan dat een setje van 5 zelf gekozen grondstoffen in 10 jaar tijd niet schaars zou worden en niet in prijs zou stijgen. Ehrlich nam de weddenschap in 1980 aan en verloor. Er leek niets aan de hand maar gaandeweg werd duidelijk dat het niet zozeer om grondstoffen ging maar om klimaat, biodiversiteit en schoon water, lucht en grond. Het probleem is niet dat olie, gas en kolen opraken, het probleem is dat we deze grondstoffen niet te lang kunnen gebruiken om klimaatverandering te voorkomen. We moeten naar een zoveel mogelijk circulaire economie toe om de balans met de natuurlijke omgeving niet te verstoren.

De versnelling

Mijn loopbaan nam rond 1990 een scherpe wending. Ik werd gevraagd om hoogleraar milieueconomie te worden in Tilburg. Milieu was in de economische faculteit lange tijd marginaal gebleven, maar nu wilde men vaart maken. Ik had een paar artikelen in milieueconomie geschreven, maar deze positie gaf mij de gelegenheid om cursussen aan te bieden aan studenten en om een onderzoeksgroep op te bouwen. Op de lange termijn moet milieueconomie overbodig worden, omdat economie niet los te denken is van de natuurlijke omgeving, maar er was nog een lange weg te gaan. Meteen werd ik geconfronteerd met een lastige tegenstelling. Er bestond een wereld van “ecological economists” en een wereld van “environmental economists”. De eerste had de facto economie afgezworen uit teleurstelling dat economie zo lang de milieu problematiek genegeerd had. De tweede wilde economie behouden maar herzien en milieu expliciet in de analyses integreren. De tegenstelling is nu minder scherp. Ecological economics is meer interdisciplinair en op maatschappelijke verandering gericht, environmental economics is onderdeel van economie maar gericht op verandering daarvan. In 1989 werd de European Association of Environmental and Resource Economists opgericht. De groei van deze EAERE is opvallend. Aan de eerste conferentie werden ongeveer 50 artikelen aangeboden, nu ongeveer 1250. Ieder jaar is er in Venetië een Summer School voor jonge promovendi waar extra training en feedback worden aangeboden. In Tilburg heb ik nu drie collega hoogleraren milieueconomie: Daan van Soest, Sjak Smulders en Reyer Gerlagh. Daarvoor had ik ook de collega hoogleraren Erwin Bulte, die als ontwikkelingseconoom in Wageningen verder is gegaan, en Cees Withagen, die milieueconomie op de VU verder vorm heeft gegeven. In onderwijs en onderzoek heeft de milieueconomie een plaats verworven, en dit zal in toenemende mate effect hebben op de maatschappelijke discussie en het beleid.

Thema’s

Een belangrijk thema is altijd geweest hoe milieu geïntegreerd kan worden in kosten-baten analyses. Hoe ken je waarden toe aan goederen, diensten en welzijn die door het milieu geleverd worden? Belangrijke methoden zijn “hedonic pricing”, waar prijzen op b.v. de huizenmarkt gebruikt worden om aspecten van het milieu te waarderen, of “contingent valuation”, waar mensen direct gevraagd worden naar hun waardering. De laatste methode is niet erg betrouwbaar, omdat de antwoorden vrijblijvend zijn. Dit onderzoek verschuift dan ook naar experimenteel onderzoek, waar uit het gedrag van mensen waardering voor het milieu kan worden afgeleid. In Tilburg heeft Daan van Soest belangrijk onderzoek gedaan naar het beheer van “common-pool resources” met veldexperimenten. Een ander belangrijk thema is of groei kan samengaan met het behoud van natuurlijk kapitaal. In Tilburg heeft Sjak Smulders veel onderzoek gedaan naar een herziening van de groeitheorie waarbij expliciet rekening gehouden wordt met grondstoffen en vervuiling. Klimaatverandering is natuurlijk het grote thema van deze tijd. In Tilburg heeft Reyer Gerlagh bijdrages geleverd aan de theorievorming maar ook aan het werk van de IPCC, als trekker van een werkgroep. Mijn eigen werk is nu sterk beïnvloed door mijn directeurschap van het Beijer Instituut in Stockholm. Door er samen te werken met ecologen stuitte ik op het belang van “tipping points”. Klimaatverandering is zo’n tipping point, maar in veel andere systemen, zoals meren en koraalriffen, komen ook tipping points voor. Deze non-marginale veranderingen hebben grote effecten op beheer en beleid. Daarnaast ben ik altijd sterk geïnteresseerd geweest in Internationale Milieu Verdragen, die zo in elkaar gestoken moeten worden dat landen vrijwillig tot coöperatief gedrag gaan komen. Dit zijn slechts voorbeelden van waar wij in Tilburg mee bezig zijn, maar er zijn meer belangrijke onderwerpen zoals de relatie tussen handel en milieu en het functioneren van het EU “Emissions Trading System”.

Tot slot

Goed onderwijs en onderzoek is één ding, maar de relatie met het beleid is zeker zo belangrijk. Ik heb dit proberen te doen door samen te werken met het Planbureau voor de Leefomgeving en deel uit te maken van adviescommissies op de Ministeries. Een voorbeeld is de recente discussie over de discontovoet. Theorie laat zien dat natuur en milieu anders behandeld moeten worden vanwege veranderende relatieve prijzen. Dat is nu geaccordeerd en het PBL heeft de taak om het handen en voeten te geven. Ik ben blij dat we nu zover zijn dat de natuurlijke omgeving serieus genomen wordt, dat we theorie hebben ontwikkeld, en dat we aan een beter beleid kunnen gaan bouwen. Maar we zijn er nog lang niet!


Meer informatie: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..