De duurzaamheidsopgaven voor de landbouw zijn groot. Om daaraan te voldoen zijn ingrijpende maatregelen nodig. Deze hebben grote gevolgen voor de bedrijfsvoering van agrarische ondernemingen en zorgen voor onrust onder boeren. Met name sinds de stikstofcrisis gaat veel aandacht uit naar boeren die al dan niet vrijwillig stoppen. De Rli vindt dat het beleid zich daarnaast meer moet richten op degenen die doorgaan en ging daarom in gesprek met boeren om de vraag te beantwoorden welk overheidsbeleid boeren helpt om binnen de duurzaamheidsgrenzen te kunnen ondernemen.
Bij de realisatie van een duurzame landbouw ligt de nadruk op dit moment sterk op het saneren van boerenbedrijven (opkopen, onteigenen) en op het uitvaardigen van steeds gedetailleerdere voorschriften over hoe er moet worden geboerd. De Rli vindt dat gelijktijdig ook en sterker moet worden ingezet op de boerenondernemers die binnen de randvoorwaarden van duurzaamheid kunnen en willen doorgaan. De overheid moet hen onderdeel van de oplossing laten zijn, door ze zelf verantwoordelijk te maken voor het realiseren van een toekomstbestendig (en in veel gevallen multifunctioneel) bedrijf, dat veerkrachtig genoeg is om beleidsveranderingen aan te kunnen. Ondersteuning van de boeren door de overheid met beleid, geld en kennis is daarbij onontbeerlijk. Daartoe geeft de Rli zes aanbevelingen:
1. Zorg voor maximale duidelijkheid over bedrijfsspecifieke duurzaamheidsnormen
Overheden zullen duidelijkheid moeten bieden over de doelen die boeren moeten bereiken en de daarbij behorende termijnen. Deze doelen moeten worden vertaald in bedrijfsspecifieke normen, voor zover mogelijk op perceelsniveau. Het is belangrijk dat de normen zodanig zijn gesteld dat daarmee de doelen daadwerkelijk kunnen worden gehaald, zodat tussentijdse aanscherping niet nodig is.
2. Bied binnen de gestelde normen zo veel mogelijk vrijheid aan de ondernemer
Door de overheid gestelde normen kunnen generiek of specifiek van aard zijn, afhankelijk van de parameter die het betreft en de situatie van het bedrijf. In het laatste geval worden de normen in een vergunning gespecificeerd. De Rli bepleit deze normen zo veel mogelijk vast te leggen in doelvoorschriften, en het aan de ondernemer over te laten met welke middelen het te bereiken doel wordt gerealiseerd. Duidelijk is overigens dat de daarvoor noodzakelijke monitoring nog het nodige vergt.
3. Bevorder de totstandkoming van een zo veel mogelijk geïntegreerd certificeringssysteem en richt een onafhankelijke autoriteit op die het certificeringssysteem opzet en monitort
De Rli adviseert de rijksoverheid te bevorderen dat een geïntegreerd certificeringssysteem en een daarbij behorende onafhankelijke autoriteit (met praktijkkennis van de agrarische sector) worden ingevoerd. Deze autoriteit kan bovendien coördinerend optreden als het gaat om het toezicht van de overheid. Bijkomend voordeel daarvan is dat geleerd kan worden van de best practices.
4. Zet in op adequate handhaving op bedrijfsniveau
Als boeren meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen als het gaat om de wijze waarop zij hun bedrijf verduurzamen, is adequate handhaving des te belangrijker. De overheden blijven ten minste formeel verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Maar het resultaat van controles bij boerenbedrijven door de certificerende autoriteit (inclusief eventuele decertificering wegens het niet voldoen aan wettelijke eisen) zal in de praktijk kunnen leiden tot minder (of incidenteel meer) toezicht door de overheid. Het opleggen van sancties als een bedrijf zich niet aan de regels houdt blijft uiteraard een overheidsverantwoordelijkheid.
5. Wees actief betrokken bij gebiedsprocessen en ondersteun deze
In sommige gebieden liggen er gezamenlijke opgaven, bijvoorbeeld als gevolg van een gewenste verhoging van de waterstand of biodiversiteitsherstel. Die opgaven moeten via gebiedsprocessen waarbij de boeren betrokken zijn worden vertaald naar eisen voor de afzonderlijke bedrijven. Het Rijk moet bij dat overleg actief betrokken zijn en de provincie moet een ondersteunende rol spelen.
6. Zet in op verduurzaming van de keten en gedragsverandering van de consument
De mogelijkheden om te verduurzamen zijn voor agrarische bedrijven ook afhankelijk van de mate waarin partijen in de voedselketen en consumenten meebewegen en hen ondersteunen in de transitie naar duurzame bedrijfsmodellen. De rijksoverheid moet bevorderen dat kredietverstrekkers, inkoopcombinaties van supermarkten, afzetcoöperaties en ook de consument meer bijdragen aan het proces van verduurzaming.
Klik hier om het Rli-advies 'Boeren met toekomst' te downloaden.
Nadere informatie: Nicole van Buren (projectleider), Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., tel. 06 1017 2005.